Paus Franciscus vraagt in zijn boodschap voor de Werelddag van de Armen (19 november) de gave om als christenen in armoede te leven met de armen.

Zondag 19 november vindt de zevende Werelddag van de Armen plaats. Deze dag werd in het leven geroepen door paus Franciscus, voor wie kerkvernieuwing hand in hand gaat met een rechtvaardige en eenvoudige levensstijl van alle gelovigen. In zijn boodschap voor deze Werelddag staat hij stil bij het verhaal van Tobit uit het Oude Testament en roept hij kerkgemeenschappen op om op 19 november niet alleen de eucharistische tafel te delen maar ook de eettafel, en daarvoor mensen in armoede uit te nodigen. HIeronder lees je de hele boodschap (ook beschikbaar in pdf).

Wend je blik niet af van iemand in nood (Tobit 4,7)

De zevende Werelddag van de Armen is een krachtig teken van de barmhartigheid van de Vader om het leven van onze gemeenschappen te ondersteunen. Deze viering wordt almaar meer een integraal onderdeel van het pastorale leven van de Kerk, waardoor we de essentie van het Evangelie steeds opnieuw kunnen ontdekken.

Onze dagelijkse inspanningen om de armen te verwelkomen, blijven ontoereikend.

De armoede in onze steden groeit als een rivier die dreigt te overstromen en ons te overspoelen. De roep om hulp, steun en solidariteit van onze broeders en zusters klinkt steeds luider. Daarom komen we op de zondag vóór het hoogfeest van Jezus Christus, Koning van het Heelal, samen rond zijn Tafel om van Hem opnieuw de gave en de kracht te ontvangen om een leven in armoede te leiden en de armen te dienen.

Wijsheid van Tobit

Wend je blik niet af van iemand in nood (Tob 4,7). Deze woorden helpen ons om de kern van ons getuigenis te begrijpen. Dieper ingaan op het boek Tobit, een minder bekende maar boeiende en wijze tekst uit het Oude Testament, kan ons helpen om de boodschap die de Bijbelse schrijver wil overbrengen, beter te begrijpen.

We zien een scène uit het gezinsleven: vader Tobit omhelst zijn zoon Tobias, die op het punt staat een lange reis te ondernemen. De oude Tobit vreest dat hij zijn zoon nooit meer zal zien en laat hem daarom zijn geestelijk testament na. Tobit werd naar Nineve gedeporteerd en is nu blind. Ondanks zijn dubbele armoede blijft hij vertrouwen op de zekerheid die zijn naam uitdrukt: De Heer is mijn goed geweest.

Als een godvrezende man en goede vader wil hij zijn zoon niet alleen materiële rijkdom nalaten, maar ook het getuigenis van de levensweg die hij moet volgen.

Daarom zegt hij tegen hem: En jongen, denk altijd aan de Heer, je leven lang. Pas op dat je niet zondigt en zijn geboden niet overtreedt. Handel elke dag van je leven rechtvaardig, ga nooit de weg van het onrecht (4,5). 2. Het is meteen duidelijk dat wat de oude Tobit aan zijn zoon vraagt, verder gaat dan alleen aan God denken of een gebed tot Hem richten. Hij verwijst naar concrete daden, zoals het verrichten van goede werken en het beoefenen van gerechtigheid.

Deze aansporing wordt nog specifieker: Ondersteun met je bezittingen iedereen die een rechtvaardig leven leidt; en wanneer je iemand helpt, doe het dan niet met tegenzin (4,7). De woorden van deze wijze oude man blijven ons verbazen. We mogen niet vergeten dat hij zijn gezichtsvermogen had verloren door een daad van barmhartigheid. Hij vertelt ons dat hij al van jongs af aan zijn leven wijdde aan werken van barmhartigheid:

Ik ben mijn leven lang rechtvaardig en oprecht geweest. Mijn verwanten en volksgenoten, die samen met mij in ballingschap waren weggevoerd naar Nineve in Assyrië, was ik altijd tot steun. […] Ik deelde mijn voedsel met wie honger leed, mijn kleding met wie geen kleren had, en als ik zag dat het lichaam van een gestorven Israëliet buiten de muren van Nineve was gegooid, begroef ik het (1,3.17).

Vanwege zijn getuigenis van naastenliefde had de koning al Tobit’s bezittingen afgenomen, waardoor hij volledig berooid achterbleef. Maar de Heer had hem nog steeds nodig. Toen hij zijn post als ambtenaar weer kon opnemen, was hij niet bang om zijn levenswijze voort te zetten. Laten we luisteren naar zijn verhaal, dat ons ook vandaag kan aanspreken.

Ik keerde naar huis terug en werd weer verenigd met mijn vrouw Anna en mijn zoon Tobias. Tijdens ons Pinksterfeest, het Wekenfeest, werd er voor mij een feestmaal bereid. Toen ik aanlag voor de maaltijd en mij een tafel met talrijke schotels werd voorgezet, zei ik tegen Tobias: ‘Jongen, kijk eens of je onder onze volksgenoten die hier in Nineve in balling verblijven een arme vindt die de Heer met heel zijn hart dient. Neem hem mee om samen met mij deze maaltijd te gebruiken. Ik begin niet voordat je terug bent’ (2,1-2).

Hoeveel betekenis zou het kunnen hebben, als wij op de Dag van de Armen deze zorg van Tobit zouden delen! Stel je voor dat we na het delen van de eucharistische tafel ook onze zondagse maaltijd zouden delen. De eucharistieviering zou dan echt een teken van gemeenschap worden.

Als we rond het altaar van de Heer bewust zijn dat we allemaal broeders en zusters zijn, hoeveel zichtbaarder zou onze broederschap dan worden als we onze feestmaaltijd zouden delen met mensen in nood!

Tobias volgde de richtlijnen van zijn vader op, maar kwam terug met het nieuws dat een arme man was vermoord en midden op het plein was achtergelaten. Zonder te aarzelen stond de oude Tobit op van tafel om de man te begraven. Bij zijn terugkeer viel hij uitgeput in slaap op de binnenplaats; vogelpoep viel in zijn ogen en hij werd blind (cf. 2,1-10). Het lijkt ironisch: je verricht een daad van naastenliefde en het ongeluk treft je! Dit is een gebruikelijke gedachte, maar het geloof leert ons dieper te kijken.

Tobits blindheid werd zijn kracht, waardoor hij de vele vormen van armoede om hem heen nog duidelijker zou herkennen.

Uiteindelijk zal de Heer hem, op zijn tijd, zijn gezichtsvermogen teruggeven en de vreugde om zijn zoon Tobias weer te zien. Toen die dag aanbrak, viel Tobit hem om de hals. Huilend zei hij: Ik kan weer zien, jongen. Je bent het licht van mijn ogen. En hij dankte God: God zij geprezen, geprezen is zijn grote naam en geprezen zijn al zijn heilige engelen. Moge zijn grote naam ons beschermen. Geprezen zijn al zijn engelen voor eeuwig en altijd. Hij heeft me getuchtigd, maar nu zie ik mijn zoon Tobias weer (11,13-14).

Beproeving wordt waardevolle les

We kunnen ons afvragen: waar haalde Tobit de moed en innerlijke kracht vandaan om God te dienen te midden van een heidens volk en zijn naaste zo lief te hebben dat hij zijn eigen leven ervoor riskeerde? Tobits verhaal is opmerkelijk: hij was een trouwe echtgenoot en een zorgzame vader, gedeporteerd ver van zijn vaderland, waar hij onrecht, vervolging door de koning en mishandeling door zijn buren onderging…

Ondanks zijn goedheid werd hij op de proef gesteld. Zoals de heilige Schrift ons vaak leert, spaart God de beproevingen niet voor hen die het goede nastreven. Maar waarom? Niet om ons te vernederen, maar om ons geloof in Hem te versterken. Tijdens deze beproeving ontdekte Tobit zijn eigen armoede die hem in staat stelde om arme mensen te herkennen. Hoewel hij trouw was aan Gods wet en zich aan de geboden hield, was dat voor hem niet voldoende.

Hij kon concrete zorg voor arme mensen op zich nemen omdat hij zelf armoede aan den lijve had ervaren.

Zijn advies aan Tobias werd zo zijn ware nalatenschap: Wend je blik niet af van iemand in nood (4,7). Kortom, als we een arme ontmoeten, mogen we onze blik niet afwenden, want als we dat doen, ontzeggen we ons een kans om het gelaat van de Heer Jezus te ontmoeten. Let wel, er staat: van iemand in nood. Iedereen is onze naaste, ongeacht huidskleur, sociale status of herkomst… Als ik arm ben, kan ik mijn broeders en zusters herkennen die mijn hulp nodig hebben. We zijn geroepen om elke arme mens en elke vorm van armoede tegemoet te treden en zo de onverschilligheid en oppervlakkige excuses waarmee we een denkbeeldig welbevinden beschermen, van ons af te schudden.

Durf persoonlijk betrokken te raken

We leven in een tijd waarin de aandacht voor de armste mensen niet wordt aangemoedigd. De roep om welvaart klinkt steeds luider, terwijl de stem van diegenen die in armoede leven verstomt. Er is een tendens om alles te negeren wat afwijkt van de levensmodellen die voornamelijk bedoeld zijn voor de jongere generaties, die het meest vatbaar zijn voor de huidige culturele veranderingen. We negeren alles wat onaangenaam is en leed veroorzaakt, en we verheerlijken fysieke kwaliteiten alsof dat het belangrijkste doel in het leven is. De virtuele realiteit neemt de overhand over het echte leven en beide werelden worden almaar gemakkelijker verward.

Arme mensen worden momentopnames die ons kortstondig kunnen raken, maar wanneer we ze in levenden lijve tegenkomen op straat, kijken we geërgerd de andere kant op. Haast, de dagelijkse metgezel van ons leven, weerhoudt ons ervan halt te houden om voor anderen te zorgen. De parabel van de barmhartige Samaritaan (cf. Lc 10,25- 37) is niet zomaar een verhaal uit het verleden; maar een uitdaging voor ieder van ons, in het hier en nu van ons dagelijks leven.

Het delegeren van taken aan anderen is gemakkelijk, geld aanbieden zodat anderen aan liefdadigheid kunnen doen, is een genereus gebaar; maar persoonlijk betrokken raken is de roeping van iedere christen.

Laten we de Heer danken voor de talrijke mannen en vrouwen die zich inzetten voor arme en uitgesloten mensen; mensen van alle leeftijden en uit alle lagen van de bevolking die zich ontfermen over deze lijdende gemarginaliseerde mensen. Dit zijn geen supermensen, maar ‘buren’, gewone mensen die we elke dag ontmoeten en die in stilte arm worden met de armen. Ze doen meer dan alleen aalmoezen geven: ze luisteren, gaan de dialoog aan, proberen complexe situaties en de onderliggende oorzaken te doorgronden om passend advies en juiste richtlijnen te kunnen geven. Ze richten zich zowel op de materiële als de spirituele behoeften, met het oog op de integrale ontwikkeling van het individu.

Het Rijk Gods wordt zichtbaar in hun genereuze en belangeloze dienstbaarheid; het is als het zaad dat in de goede aarde van hun leven valt en vrucht draagt (cf. Lc 8,4-15). Onze dankbaarheid voor deze talrijke vrijwilligers vraagt om gebed, zodat hun getuigenis vruchtbaar mag zijn.

Ook structurele verandering nodig

Ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de encycliek Pacem in terris is het cruciaal om de volgende woorden van de heilige paus Johannes XXIII te herhalen:

Ieder individu heeft recht op leven, lichamelijke integriteit en de essentiële middelen voor een waardig bestaan, waaronder voedsel, kleding, huisvesting, rust, medische zorg en sociale diensten. Daarom heeft iedereen recht op bestaanszekerheid in situaties van ziekte, invaliditeit, weduwschap, ouderdom, werkloosheid en in alle andere omstandigheden waarin de middelen om in het levensonderhoud te voorzien, buiten zijn schuld wegvallen (nr. 6).

Er is nog veel werk te verrichten om deze woorden in praktijk te brengen, met name door de serieuze en effectieve inzet van politieke leiders en wetgevers! Moge solidariteit en subsidiariteit blijven groeien onder burgers die geloven in de waarde van vrijwilligerswerk voor de armen, ondanks alle beperkingen en soms het falen van de politiek om het algemeen welzijn voor ogen te houden en te dienen.

Het is absoluut noodzakelijk om openbare instellingen aan te moedigen en zelfs onder druk te zetten om hun taken naar behoren uit te voeren, maar het is zinloos om passief te wachten tot alles ‘van bovenaf’ komt.

De mensen die in armoede leven, moeten ook betrokken en begeleid worden in het veranderingsproces en in het opnemen van hun verantwoordelijkheid.

Tekst gaat verder onder de video over Welzijnszorg en de strijd vanuit christelijk en pluralistisch perspectief tegen structurele armoede.

Welzijnszorg, kerk en sociale actie

Nieuwe vormen van armoede

Helaas zien we daarenboven dat er nog nieuwe vormen van armoede ontstaan. Ik denk vooral aan mensen die in oorlogsgebieden leven, in het bijzonder aan kinderen die beroofd zijn van een vredevol heden en een waardige toekomst. We mogen nooit wennen aan dergelijke situaties. Laten we ons ten volle inzetten om vrede te bevorderen, als een geschenk van de verrezen Heer en als het resultaat van de inzet voor rechtvaardigheid en dialoog.

We kunnen de speculatie in diverse sectoren die leidt tot dramatische prijsstijgingen, waardoor veel gezinnen nog verder verarmen, niet negeren. Inkomsten raken snel uitgeput, wat resulteert in onvermijdelijke ontberingen die de menselijke waardigheid aantasten. Wanneer een gezin moet kiezen tussen voedsel of medische zorg, dan moet de stem van diegenen die beide rechten opeisen, in naam van de menselijke waardigheid, gehoord worden.

Bovendien kunnen we onze ogen niet sluiten voor de ethische verwarring in de arbeidswereld. De onmenselijke behandeling van veel werknemers; ontoereikende lonen voor het verrichte werk; de plaag van werkonzekerheid; en het buitensporig aantal slachtoffers van arbeidsongevallen, vaak te wijten aan de mentaliteit die snelle winst verkiest boven een veilige werkplek… We herinneren ons de woorden van de heilige Johannes-Paulus II: De eerste basis van de waarde van de arbeid is de mens zelf. […] Hoewel het waar is dat de mens bestemd en geroepen is om te arbeiden, is de arbeid er op de eerste plaats ‘voor de mens’ en niet de ‘mens voor de arbeid’ (encycliek Laborem exercens, nr. 6).

Rechtvaardigheid en menselijkheid

Deze opsomming, die op zich al zeer verontrustend is, verklaart slechts gedeeltelijk de armoedesituaties die we dagelijks tegenkomen. Ik kan niet nalaten specifiek te wijzen op een steeds duidelijker vorm van armoede die jongeren treft. Hoeveel frustraties en zelfmoorden worden veroorzaakt door een misleidende cultuur die jongeren het gevoel geeft dat ze ‘losers’ zijn, ‘nergens goed voor’. Laten we hen helpen om weerstand te bieden aan deze verderfelijke invloeden en manieren vinden om hen te ondersteunen in hun groei naar een sterke en ruimhartige persoonlijkheid.

Als we over de armen spreken, is het gemakkelijk en verleidelijk om te vervallen in holle frasen of ons te beperken tot statistieken en cijfers. Maar de armen zijn mensen; ze hebben gezichten, verhalen, harten en zielen. Ze zijn onze broeders en zusters, met hun goede en slechte kanten, net als wij allemaal. Het is van cruciaal belang dat we een persoonlijke relatie aangaan met ieder van hen.

Het boek Tobit leert ons wat we concreet voor en met de armen kunnen doen.

Het is een kwestie van rechtvaardigheid die ons allen verplicht om elkaar op te zoeken en te ontmoeten, om de harmonie te bevorderen die essentieel is voor het vormen van een gemeenschap.

Daarom gaat de zorg voor de armen verder dan het geven van een snelle aalmoes; het vereist het herstel van rechtvaardige interpersoonlijke relaties die door armoede zijn aangetast. Het niet afwenden van je blik van iemand die in nood zit, leidt ons naar de voordelen van barmhartigheid en naastenliefde, die betekenis en waarde geven aan ons hele christelijke leven.

Laat onze zorg voor de armen altijd gekenmerkt worden door evangelisch realisme. Ons delen moet afgestemd zijn op de concrete behoeften van de ander, in plaats van slechts een middel om onszelf te ontdoen van overbodige goederen. Hier is ook een onderscheiding in de Geest nodig, om de werkelijke behoeften van onze broeders en zusters te herkennen en niet onze persoonlijke aspiraties.

Wat de armen dringend nodig hebben, is onze menselijkheid, onze harten die openstaan voor liefde.

Laten we nooit vergeten dat wij geroepen worden om in hen Christus te ontdekken, hun zaak te bepleiten, maar ook om hun vrienden te zijn, hen te beluisteren, hen te begrijpen, en om de mysterievolle wijsheid te ontvangen die God ons door hen wil delen (Evangelii gaudium, nr. 198). Het geloof leert ons dat elke arme een kind van God is en dat Christus in hen aanwezig is: Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de geringsten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor Mij gedaan (Mt 25,40).

Kleine daden van goedheid

Dit jaar is het 150 jaar geleden dat de heilige Thérèse van het Kind Jezus werd geboren. In haar levensverhaal schreef ze:

Ik begreep hoezeer mijn liefde voor mijn medezusters onvolmaakt was. Ik zag dat ik hen niet liefhad zoals de goede God dat deed. Nu begrijp ik dat de volmaakte liefde voor de naaste erin bestaat de gebreken van de ander te verdragen, je niet over zijn zwakheid te verbazen en je te stichten aan de kleinste daden van deugd die je hem volbrengen ziet. Maar ik heb vooral begrepen dat naastenliefde niet diep in je hart opgesloten mag blijven. Jezus zei: ‘Niemand steekt een toorts aan om die onder de korenmaat te zetten; hij zet die op een kandelaar om al degenen die in huis zijn te verlichten’. Ik denk dat die toorts de liefde voor de naaste verbeeldt die niet alleen degenen verlichten en verblijden moet die je het meest dierbaar zijn, maar al degenen die in huis zijn, zonder iemand uit te sluiten (Ms C, 12r°: Œuvres complètes, Rome, 1997, p. 247 – Mijn levensverhaal, Gent, 2016, p.230).

In dit huis dat de wereld is, heeft iedereen het recht om verlicht te worden door naastenliefde; niemand mag van dit licht verstoken blijven. Moge de vastberaden liefde van de heilige Thérèse onze harten raken op deze Werelddag van de Armen, en ons aansporen om onze blik niet af te wenden van iemand die in nood zit en het altijd gericht te houden op het menselijke en goddelijke gelaat van de Heer Jezus Christus.

Rome, Sint-Jan van Lateranen, 13 juni 2023, Gedachtenis van de heilige Antonius van Padua, patroonheilige van de armen

FRANCISCUS